De lantaarnpaal is overal op straat te vinden. In bepaalde gebieden wat meer dan andere,
want in dorpen, steden en op de snelweg is goede verlichting belangrijk, maar in
natuurgebieden niet noodzakelijk. De allereerste straatlantaarn was een kaarslantaarn. Deze
werd in 1544 op de Zeedijk geplaatst. Lantaarnpalen of straatlantaarns zijn eigenlijk
lichtmasten. De lantaarnpaal van nu is pas later ontstaan.
Lantaarnpalen van eikenhout met lampolie
De eerste straatlantaarns branden op lampolie en kaarsen en werden in 1570 in Den Haag
geplaatst. Pas in 1669 werden er in Amsterdam olielampen geplaatst. Deze lantaarnpalen
werden van eikenhout gemaakt. In de achttiende eeuw werd ook gietijzer gebruikt voor de
lantaarnpaal. Alle lantaarns werden per stuk door een lantaarnopsteker aangestoken. De
lantaarnopsteker, die ook wel lantaarnaansteker werd genoemd, gebruikte hier een ladder
voor en later een lange stok. De olielantaarns moesten ook geregeld gevuld worden met
olie.
Het begin van lantaarnpalen met gaslicht
In Engeland was gaslicht voor het jaar 1800 al aan een opmars begonnen. In Londen was
de eerste straat waar gaslampen werden geplaatst. In Nederland duurde het wat langer
voordat er lantaarnpalen met gaslicht werden geplaatst. Pas vanaf 1840 werden de eerste
lantaarnpalen met gaslicht in Nederland geplaatst.
De invoering van straatverlichting
De gemeente Den Haag was de eerste gemeente die straatverlichting invoerde. Dit deed de
gemeente in 1845. Dit waren lantaarnpalen met gaslicht. Net als de lantaarnpalen met
olielampen, moesten deze lantaarnpalen op gaslicht nog steeds aangestoken worden door
een lantaarnopsteker. Het scheelde wel dat deze geen olie meer hoefde aan te vullen.
De komst van lantaarnpalen met licht op elektriciteit
De komst van elektriciteit was voor de straatverlichting een uitkomst. De lantaarnopsteker
werd hierdoor overbodig, want meerdere lantaarnpalen konden tegelijkertijd worden
bediend. Veel steden gingen later over op tijdschakelaars, zodat per wijk de lichten
automatisch aan of uit gingen. In 1886 werden in Nijmegen de eerste lantaarnpalen met
elektrische verlichting geplaatst. In Amsterdam werden in 1916 lantaarnpalen met
elektrische verlichting geplaatst. De elektrische lampen in deze lantaarnpalen waren vaak
nog niet zo heel goed en efficiënt.
Het licht wordt steeds efficiënter
In het begin van de twintigste eeuw ontstond de gloeilamp. Waar lantaarnpalen eerst veel op
gaslampen branden, werden deze lampen in het begin van de twintigste eeuw vervangen
door de gloeilamp. Ook de armaturen werden niet meer zo veelvuldig van gietijzer gemaakt,
maar na 1950 steeds meer van staal en aluminium. In het begin van de 21e eeuw werd
steeds meer gebruik gemaakt van LED-verlichting, ook voor straatlantaarns. In de gemeente
Huizen werden als eerste alle lampen vervangen door LED-lampen in 2016, na een proef te
hebben gedaan in Ede. Gemeenten gebruiken nu veel meer richtlijnen voor het plaatsen van
lantaarnpalen en terreinverlichting LED. In plaats van gebruik te maken van tijdschakelaars,
wordt er tegenwoordig ook gebruik gemaakt van de lichtgevoeligheid: zodra het te donker
wordt, schakelt de lantaarnpaal zichzelf aan. Ook wordt er gebruik gemaakt van de
mogelijkheid het licht te dimmen of uit te schakelen op bepaalde tijden, dit om energie te
besparen en dat het donker mag zijn, waar het donker kan zijn. Armaturen hebben een
enorme ontwikkeling gemaakt. Zo zijn er ook armaturen die overdag via een zonnepaneel
energie opslaan in een accu en dit ‘s nachts weer gebruiken om de straat te verlichten.
Van lantaarnpalen op kaarsen, naar olie, op gas naar elektriciteit en uiteindelijk op LED-
verlichting met zonnepanelen: de lantaarnpaal kent al een lange geschiedenis en is niet
meer weg te denken uit het straatbeeld.